Nelson Piquet mocht afgelopen week testen met een NASCAR-auto en deze week zullen Mika Salo en Jarno Trulli dat ook mogen doen. De Amerikaanse klasse wordt steeds populairder onder de Formule 1-coureurs en MotorRacingBlog.nl zal dan ook een overzicht geven van coureurs die in beide klassen hebben gereden.

Het gros van de coureurs met ervaring in zowel de Formule 1 en NASCAR bestaat uit Amerikanen die slechts een handvol Formule 1-races reden. Slechts drie coureurs wisten écht succesvol te zijn door in beide raceklassen races te winnen: Dan Gurney, Mario Andretti en Juan Pablo Montoya.

Eerst een overzichtje van alle coureurs die in beide klassen hebben gereden (we beperken ons daarbij overigens wel tot rijders in de Sprint Cup, of een voorloper daar van, omdat dat de hoogste klasse van de NASCAR is. Ook negeren we coureurs die in de Formule 1-statistieken alleen de Indy 500 hebben gereden tussen 1950 en 1960). Het eerste getal achter de naam is het aantal races in de Formule 1, met tussen haakjes het aantal overwinningen. Het tweede getal is hetzelfde, maar dan van de NASCAR.

De lijst:

Naam                 Formule 1  NASCAR
Mario Andretti       128 (12)   14 (1)
Bob Bondurant        9 (0)      4 (0)
Mark Donohue         14 (0)     6 (1)
George Follmer       12 (0)     20 (0)
Dan Gurney           86 (4)     16 (5)
Juan Pablo Montoya   94 (7)     108 (1)
Sam Posey            2 (0)      1 (0)
Bobby Rahal          2 (0)      1 (0)
Scott Speed          28 (0)     39 (0)
Danny Sullivan       15 (0)     1 (0)
Bobby Unser          1 (0)      4 (0)

Notitie 1: We danken de makers van Racing-Reference.info voor hun site, die erg nuttige informatie biedt.
Notitie 2: Juan Pablo Montoya en Scott Speed zijn nog actief in de NASCAR Sprint Cup. Hun statistieken zijn dan ook bijgewerkt tot 16 november 2009. Op het moment van schrijven is er nog een race te gaan in het kampioenschap.

Voor het gemak zullen we de coureurs in alfabetische volgorde behandelen. Mario Andretti behoeft eigenlijk geen uitleg. De Amerikaan werd geboren in Italië, maar vertrok op 8-jarige leeftijd naar de Verenigde Staten, waar hij een erg succesvolle carrière wist op te bouwen en in tal van raceklassen reed. In 1978 werd hij wereldkampioen in de Formule 1. Zelf racet Andretti niet meer, maar zoon Michael was wel succesvol in de IndyCars en kleinzoon Marco is nu ook actief in de IndyCar Series. In de NASCAR won Andretti eenmaal, in Daytona in 1967.

Bob Bondurant komt in beide raceklassen alleen voor in de statistieken, dus we gaan gauw door naar Mark Donohue. Hij reed in de Verenigde Staten in verschillende klassen, waaronder in het Trans-Am-kampioenschap, met titels in 1968, ’69 en ’71. Hij deed dat voor het team van Penske, waarmee hij in 1972 ook de Indy 500 op zijn naam schreef.  Een jaar later won hij de seizoensopening van de Winston Cup, zoals het toen nog heette, op het circuit van Riverside. Na dit jaar stopte hij met racen, na nog kampioen te zijn geworden in het Can-Am-kampioenschap, eveneens voor Penske.

Penske was echter ook actief in de Formule 1 en hij wist Donohue over te halen de laatste twee races van 1974 te rijden. Een jaar later zou hij het hele seizoen rijden, maar de Penske was erg slecht en het team stapte over op auto’s van March. Een kapotte band zorgde tijdens een test op de Österreichring voor een crash, waarbij de Amerikaan een hoofdwond opliep. Een hersenbloeding bracht hem in een coma, waarna hij kwam te overlijden. Ook een marshal kwam om, na geraakt te zijn door brokstukken van de auto van Donohue.

George Follmer was eigenlijk geen onsuccesvolle coureur in de Formule 1. Hij reed twaalf races voor het dat jaar debuterende Shadow en debuteerde met een zesde plaats in Zuid-Afrika, de derde race van het seizoen. Elf coureurs werden geklasseerd die race, en Follmer wist onder andere Carlos Reutemann achter zich te houden. Een race later kwam het grootste succes met een derde plaats in Spanje. Op het podium had hij nog een verhitte discussie met de ervaren François Cevert, die niet te spreken was over de rijstijl van de Amerikaan.

Daarna was het succes ook meteen voorbij, en Follmer finishte of niet, of op grote achterstand. Alleen op het snelle Monza viel de schade mee: tiende, op een ronde van winnaar Ronnie Peterson. Na een veertiende plek in zijn thuisrace (op twee ronden), was het seizoen en de Formule 1-carrière van Folmer voorbij. Het jaar erop reed hij NASCAR (nadat hij in 1972 al een race had gereden). Beste resultaat was een vierde plaats in Atlanta. Ook pakte hij nog een pole-position op Riverside, maar na zeven ronden viel hij uit door een kapotte motor.

Dan Gurney wist zijn Formule 1-carrière te combineren met een NASCAR-programma, hoewel dat laatste beperkt bleef tot een tot vier races per seizoen. In de Formule 1 won de Amerikaan vier keer (Frankrijk ’62 en ’64, Mexico ’64 en België ’69), terwijl hij in de NASCAR vijf keer op het circuit van Riverside wist te winnen. 1970 was voor hem het laatste jaar in zowel de NASCAR als Formule 1, al reed hij in 1980 nog wel een NASCAR-race, op Riverside.

Mensen kennen misschien wel de gurney, die op raceauto’s zit, en dit is inderdaad uitgevonden door Dan Gurney, die ook degene was die voor het eerst met champagne spoot, na zijn overwinning in de 24 uur van Le Mans van 1967. Ook was hij de man achter Anglo American Racers, waar DePalma het al over heeft gehad in zijn stuk over Team US F1.

Juan Pablo Montoya is een van de meest all-round-coureurs van de afgelopen jaren. In welke klasse hij ook reed, hij presteerde eigenlijk wel. Na het veroveren van de Formule 3000-titel vertrok hij naar Amerika en werd hij ChampCar-kampioen. Bovendien won hij als debutant de Indy 500, wat sinds Graham Hill in 1966 niet meer was vertoond.

Hij vertrok vervolgens naar de Formule 1, en wist enkele races te winnen en streed in 2003 om het kampioenschap, tot de FIA een rare beslissing nam om 2,5 jaar oude banden van Michelin plots niet reglementair te verklaren, waardoor de resterende races van het seizoen een walk-over voor Ferrari en Michael werden – zij reden op Bridgestone.

De Colombiaan kon echter nooit wennen aan het politieke en strakke van de Formule 1 en keerde de sport in 2006 de rug toe, waarna hij uitkwam in de NASCAR. Hij wist een race te winnen in 2007, al bleef het bij die overwinning in Mexico. Wel wist hij zich in 2009 te kwalificeren voor de Chase en hij ontpopt zich steeds meer als gevaarlijke uitdager van de Amerikanen, hoewel hij nog net telkens wat te kort komt om die tweede zege te behalen. Montoya bewijst dat een succesvolle overstap van de Formule 1 naar de NASCAR mogelijk is.

Sam Posey slaan we over, aangezien hij slechts drie races reed in de Formule 1 en NASCAR bij elkaar opgeteld. Zo slaan we ook Bobby Rahal, ondanks zijn grote successen in de IndyCars, over. Hij reed namelijk ook maar twee Formule 1-races en één NASCAR race.

Scott Speed was dé Amerikaanse coureur die Red Bull in de Formule 1 wilde introduceren. Het leek ook geen slechte keuze aangezien hij in 2005 derde werd in de GP2. Een jaar later reed hij voor Scuderia Toro Rosso, maar hij kon het nooit vinden met het management van het team, dat hem de schuld gaf van slechte resultaten, volgens hem lag het aan de auto.

Dieptepunt was de Europese Grand Prix van 2007, waarin hij in de regen van de baan spinde. Na de race waren er verhalen dat het tot een handgemeen was gekomen met teambaas Franz Tost, en Speed liet weten dat het team hem en teamgenoot Vitantonio Liuzzi probeerde weg te werken. Waar of niet, het was zijn laatste race voor het team.

Hij reed vervolgens in verschillende stockcar-kampioenschappen, en maakte in 2008 zijn Sprint Cup-debuut, waarin hij in 2009 een heel seizoen in uitkwam. Voorlopig hoogtepunt is een vijfde plaats in Talladega.

Danny Sullivan reed een seizoen in de Formule 1, in 1983, voor Tyrrell, dat toen geen schim meer was van het eens zo succesvolle team. Sullivan pakte slechts twee punten, in Monaco, en keerde een jaar later terug naar de Verenigde Staten, waar hij een succesvolle carrière in de IndyCars begon, en in 1985 zelfs de Indy 500 won. In 1994 zou hij enkele races in de NASCAR rijden, maar het bleef, mede door geldgebrek van het team, beperkt tot een race op Indianapolis, die hij als 33e eindigde.

Bobby Unser reed slechts een Formule 1-race in 1968, op het circuit van Watkins Glen en viel uit. In de NASCAR was het niet veel meer, en hij reed tussen 1969 en 1973 vier races, met vierde plaatsen op Daytona en Riverside als beste resultaten. Meer succes had hij in de Indy 500: die won hij in 1968, ’75 en ’81, zijn laatste jaar als coureur.

Niet genoemd in dit artikel is Jacques Villeneuve. De voormalig wereldkampioen heeft wel geprobeerd om in de Sprint Cup te racen, maar een gebrek aan financiën heeft roet in het eten gegooid. Hoe dan ook, Montoya, Gurney en Andretti hebben bewezen dat een racewinnaar uit de Formule 1, ook in de NASCAR kan winnen.

Piquet, Trulli en Salo zijn ook eigenlijk in drie categorieën te verdelen: Piquet -wat je ook van hem vindt- als mislukt coureur die iets anders wil proberen, Trulli die klaar is met Formule 1 en iets nieuws wil en Salo die de Formule 1 al jaren achter zich heeft gelaten, maar nog altijd wil blijven racen. Wat de redenen ook zijn voor hun tests, wij juichen het toe dat (voormalig) Formule 1-coureurs andere raceklassen testen.

(bron foto: www.michaelwaltrip.com)