Grand Prix-racing heeft al veel puntensystemen gekend. Het huidige systeem, waarbij de top acht punten scoort, stamt ook pas uit 2003. Dit was destijds ingevoerd om de kampioenschappen spannender te maken, maar afgelopen winter is deze puntentelling ook al weer op de schop genomen, een beslissing die na de nodige kritiek snel weer teruggedraaid werd. In 1931 werd er echter een systeem ingevoerd in het Europese Grand Prix Kampioenschap, een voorloper van het huidige Formule 1-wereldkampioenschap, waardoor coureurs zo weinig mogelijk punten wilden scoren.

1931 was het eerste jaar waarin coureurs punten konden scoren over meerdere Grands Prix. In de Verenigde Staten was dit al sinds 1916 gebruikelijk. Van 1925 tot en met 1927 was er ook al wel een Grand Prix-kampioenschap, maar dit was alleen nog voor constructeurs. De Association Internationale des Automobile Clubs Reconnus (AIACR), de voorloper van de FIA, besloot daarom in 1931 ook een coureurskampioenschap in te voeren.

Opmerkelijk was het scoringssysteem dat in 1931 met het kampioenschap werd ingevoerd. De top drie kreeg één punt voor plaats één, twee voor plaats twee, en drie voor plaats drie. Vier punten werden gegeven aan coureurs die meer dan 75% van de raceafstand voltooid hadden, vijf punten voor een afstand tussen de 50- en 75%, zes punten voor 25- tot 50% en zeven punten voor een afstand tot 25%. Een diskwalificatie of niet het aan de start verschijnen van een coureur leverde hem acht punten op.

Kampioen dat jaar werd de Italiaan Ferdinando Minoia. Over drie Grands Prix scoorde hij net als Giuseppe Campari negen punten, maar een langere afgelegde afstand gedurende het seizoen gold als tie-breaker die hem het kampioenschap opleverde. Opvallend hierbij was dat Campari, in tegenstelling tot Minoia, wel een Grand Prix op zijn naam wist te schrijven. Dit deed hij samen met Tazio Nuvolari, omdat de kampioenschapsraces destijds tien uur duurden, waardoor bijna alle rijders hun auto deelden met een andere coureur. Op Monza, dat toen bestond uit zowel het moderne circuit als de legendarische oval, deden de twee Alfa Corse-coureurs er 155 ronden van tien kilometer over om de tien uur durende Grand Prix te voltooien.

Nuvolari zou een jaar later zelf de titel in het Europese Grand Prix Kampioenschap, dat net als een jaar eerder uit drie Grands Prix bestond, pakken. Dit deed hij door tweemaal een Grand Prix te winnen en op de Nürburgring tijdens de laatste Grand Prix van het jaar als tweede te eindigen.

Dit kampioenschap met deze puntentelling bleef nog tot 1939, met een onderbreking van twee jaar, bestaan. Gedurende die jaren groeide er onvrede over het puntensysteem. Langlois, president van de sporttak van de Royal Automobile Club of Belgium, kreeg in 1938 de taak een nieuw puntensysteem te ontwerpen. Hij nam hier maanden de tijd voor, en niets wijst erop dat hij dit nog gedurende het seizoen in heeft gevoerd. Toen nog geen twee weken na de laatste Grand Prix van het seizoen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, kon de AIACR niet meer bijeenkomen om de winnaar van het kampioenschap uit te roepen. Onder de officiële puntentelling die vanaf 1931 in gebruik was, zou Hermann Paul Müller, rijdend voor Auto Union, kampioen zijn geworden. De Oberste Nationale Sportbehörde für die Deutsche Kraftfahrt, onder leiding van Korpsführer Adolf Hühnlein en daardoor vertegenwoordiger van de AIACR, maakte echter gebruik van de nieuwe puntentelling en riep Mercedes-Benz-fahrer Hermann Lang uit tot kampioen.

De Tweede Wereldoorlog betekende het einde van een serieus Europees Grand Prix Kampioenschap. In 1950 werd er weer een Grand Prix-kampioenschap met aanzien georganiseerd door de opvolger van de AIACR, het Formule 1 Wereld Kampioenschap.

De uitslag van het 2009 Formule 1 Wereld Kampioenschap met de puntentelling van de jaren ’30:

1  Jenson Button              49
2  Rubens Barrichello         55
3  Mark Webber                56
4  Sebastian Vettel           57
5  Kimi Räikkönen             63
6  Lewis Hamilton             67
7  Giancarlo Fisichella       69
8  Nick Heidfeld              70
9  Nico Rosberg               70
10 Kazuki Nakajima            72
11 Robert Kubica              73
12 Jarno Trulli               74
13 Fernando Alonso            74
14 Timo Glock                 77
15 Sébastien Buemi            78
16 Adrian Sutil               79
17 Heikki Kovalainen          79
18 Felipe Massa              101
19 Nelsinho Piquet           101
20 Sébastien Bourdais        106
21 Jaime Alguersuari         111
22 Romain Grosjean           114
23 Tonio Liuzzi              118
24 Kamui Kobayashi           128
25 Luca Badoer               128

(bron foto: Mercedes-Benz)