Jacques Villeneuve kan de eerste Formule 1-kampioen in tien jaar tijd worden die aan het roer van een Formule 1-team staat. De wereldkampioen van 1997 heeft in samenwerking met Durango zijn oog laten vallen op de nog leegstaande dertiende pitbox, en staat op de shortlist van de FIA om deze te mogen vullen. Villeneuve Racing neemt het in die race op tegen naar verluid Epsilon Euskadi en het team waar de Canadees vorig jaar een comeback mee probeerde te maken, Stefan Grand Prix. Tijd om in een tweeluik terug te kijken naar hoe het zijn collegawereldkampioenen verging met een eigen Formule 1-team, waarvan enkelen net als Villeneuve zowel eigenaar als coureur waren.

Jack Brabham

In 1958 had Juan Manuel Fangio onder zijn eigen naam aan de Franse Grand Prix van 1958 deelgenomen, maar dit was slechts een juridisch rookgordijn om fabriekssteun van het op de rand van de afgrond balancerende Maserati te ontvangen. De eerste echte Formule 1-wereldkampioen met een eigen team was Jack Brabham. De Australiër was in 1959 en 1960 met Cooper wereldkampioen geworden en besloot in 1962 met zijn eigen team in de Formule 1 te racen.

Motor Racing Developments, zoals het team officieel heette, was in 1960 opgericht door Brabham en diens landgenoot Ron Tauranac. Terwijl het Britse bedrijf in de jaren ’60 uitgroeide tot de grootste fabrikant van racewagens, werd Brabham in 1966 wederom wereldkampioen, nu in zijn eigen auto. De inmiddels 84-jarige Brabham is daarmee de enige coureur die ooit Formule 1-wereldkampioen is geworden met een auto van eigen makelarij. 1967 draaide uit op een gevecht tussen de regerende wereldkampioen en diens protegé, de jonge Denny Hulme. Het was de Nieuw-Zeelander die in de laatste race de titel voor de neus van zijn leermeester wegkaapte. Na zijn tweede plaats in het wereldkampioenschap van 1967 won Brabham nog één keer een race, drie jaar later in de Zuid-Afrikaanse Grand Prix van wat zijn laatste Formule 1-seizoen zou worden. Tauranac nam daarna Brabhams aandelen over en runde het team nog een jaar voordat hij de boel aan Bernie Ecclestone over zou doen.

Met Brabham als mede-eigenaar won het bedrijf twee keer het coureurskampioenschap en even zo vaak het kampioenschap voor constructeurs. Het Formule 1-team zou nog tot 1992 in de Formule 1 actief blijven met verschillende eigenaren en in die periode 22 races winnen met coureurs als Niki Lauda en Carlos Reutemann. In 1981 en 1983 herleefden oude tijden toen Nelson Piquet onder leiding van Ecclestone wereldkampioen werd. Na het vertrek van Piquet verkocht Ecclestone het team aan de hoogste bieder en kwam het in een vrije val terecht die het nooit meer te boven zou komen. Desalniettemin was Brabham voor zijn naamgever een geslaagd avontuur, en de meest succesvolle onderneming van wereldkampioenen met een eigen team.

John Surtees

De volgende wereldkampioen met een eigen team die het racen voor eigen rekening zou nemen, was John Surtees. Na successen in CanAm en Formula 5000 maakte het team in 1970 de sprong naar de Formule 1.

Pas na vier races kon John met zijn eigen bolide van start gaan, na in Nederland al een punt gepakt te hebben met een McLaren M7C. De Surtees TS7 bleek echter geen groot succes; alleen in Canada scoorde de Formule 1-wereldkampioen van 1964 punten met een vijfde plaats. Een race later, in Watkins Glen, eindigde Derek Bell in zijn gastoptreden met een punt. Ook een jaar later zat er niet veel succes in voor Team Surtees. John moest het wederom met drie punten doen, net als zijn nieuwe coureur Rolf Stommelen. Mike Hailwood, net als zijn werkgever een wereldkampioen op motorfietsen, behaalde het beste resultaat van het team tot dan toe in een gastoptreden op Monza. In 1972 kende Team Surtees het beste jaar uit zijn bestaan. Hailwood won dat jaar het Formule 2-kampioenschap en eindigde in de Italiaanse Grand Prix op de tweede plaats achter Emerson Fittipaldi, wie die dag wereldkampioen werd. Alle drie de coureurs behaalden punten, behalve John zelf, wie nog tweemaal aan de start verscheen alvorens zijn helm definitief aan de wilgen te hangen.

Succesvol zou Team Surtees nooit worden. Net als de racecarrière van zijn eigenaar ging het ook met de prestaties van het team steeds verder achteruit. Nog eenmaal werd het podium gehaald, maar toen José Carlos Pace een jaar later het team halverwege het seizoen verliet nadat ook Hailwood al naar McLaren was vertrokken in de winter, was er geen houden meer aan. John verloor steeds meer interesse in het team en tot overmaat van ramp verongelukte Helmut Koinigg tijdens de laatste race van het seizoen. Stilletjes zou een einde komen aan de deceptie. Steeds vaker faalde een van de coureurs om zich te kwalificeren, en aan het einde van 1978 sloot Surtees Racing Organisation de deuren.

Graham Hill

De wereldkampioen van 1962 en 1968 had in de tussentijd ook al aan het runnen van een team geroken. Graham Hill had het wel gezien bij Brabham, en kondigde aan in 1973 met zijn eigen team in de Formule 1 uit te komen. Embassy Hill kocht chassis’ van Shadow en Lola, maar dit bracht het team geen succes – een zesde plaats in Zweden in 1974 met de Lola T370 was het beste resultaat – dus werd in 1975 een eigen chassis gepresenteerd: de GH1.

Rolf Stommelen mocht de Hill GH1 in Zuid-Afrika de sporen geven en deed dat met een prima zevende plaats. De volgende race, door Montjuïc in Barcelona, veranderde de GH1 in een moordmachine. Terwijl Stommelen aan de leiding ging op de smalle, bochtige heuvelwegen van het park, brak de achtervleugel af met een zware crash als gevolg. De geliefde coureur brak zijn been, pols en twee ribben, maar erger nog: vier toeschouwers kwamen om het leven. Wat de mooiste dag van het nog korte bestaan van het team had kunnen worden, draaide uit tot een drama waarvan de gevolgen nog jaren gevoeld zouden worden in de autosport.

In de daaropvolgende Grand Prix wist de Hill, de ongekroonde koning van Monaco, zich niet te kwalificeren. Het motiveerde hem om te stoppen met racen en zich te concentreren op het teameigenaarschap en het begeleiden van zijn protegé Tony Brise. Brise was de grote ster van het team en haalde samen met Alan Jones de enige punten van het team dat jaar binnen. De jonge Brit zou het in 1976 helemaal gaan maken met Embassy Hill, maar op 29 november 1975 kwam een einde aan alles. Het vliegtuig daarin Hill, Brise, teammanager Ray Brimble, monteurs Tony Alcock en Terry Richards en ontwerper Andy Smallman, sleutelfiguren binnen het team, stortte in Londen neer. Op die koude novemberdag stierf een compleet raceteam.

Van Formule 1 tot toerwagens

Morgen volgt het tweede deel. Daarin de meest recente Formule 1-teams die door wereldkampioenen gerund werden, en een korte blik op de vele wereldkampioenen met raceteams buiten de Formule 1.